Niets zo makkelijk als moeilijk doen
Zet u even schrap.
Er is een gegevenheid in het talig
geschrevene, althans voor zover het zich aandient in inscripties van
betekenaars, dat zich ten enenmale onttrekt aan elke betrachting tot
aanschouwelijk-worden, als ware het een verdwijnpunt van herme(neu)tische
verdichting. Precies dat nu, wat zich aandient als het elusieve/allusieve in
elke taligheid (cf. Derrida), verhult een zeker manco (Lacans 'objet petit a'),
een verknoping in het web van betekenaars, waardoor het door de auteur gedachte
(viz. het denken) verschijnt als een incarnatie van een soort enigmatische
Ander, een aporie van exegetische onoplosbaarheid waarbinnen elk hermeneutisch
zoeken verstrikt raakt. Het on-denkbare kan zich niet laten schrijven zonder
zichzelf op te heffen, zonder zich als het ware te ver-denken.
Mijn complimenten dat u nog niet bent afgehaakt. Hebt u een
flauw benul van wat het bovenstaande wil zeggen? Niet meer dan dit: sommige
teksten zijn moeilijk te begrijpen. De hele paragraaf is een omslachtige,
breedsprakerige, pedante illustratie van zichzelf: sommige teksten zijn als een
moeras waar je doorheen moet ploeteren, woord voor woord en regel voor regel.
De laatste zin over het 'on-denkbare' dat zich laat 'ver-denken' betekent zelfs
helemaal niets. Het is onzinnige bladvulling. Maar het klinkt diepzinnig, toch?
Niets is makkelijker dan een moeilijke en onbegrijpelijke
tekst schrijven. Iedereen met twee neuronen onder zijn schedelpan kan abstracte
termen aaneenrijgen en zich in pedante zinswendingen uitputten. Een heldere en
toegankelijke tekst schrijven, dat is pas moeilijk. Daarvoor moet je niet
alleen je eigen ideeën goed begrijpen, je moet ook begrijpen wat je lezers nog
niet begrijpen, en vervolgens trachten om die kloof te overbruggen.
De postmodernistische stijlfiguren die ik hiernaast
gebruikte om de lezer zand in de ogen te strooien, kun je zelf makkelijk onder
de knie krijgen. Eén kunstgreep bestaat erin om werkwoorden om te smeden tot
zelfstandige naamwoorden: een spreken, een bepaald denken, een gegevenheid, de
incarnatie, het geschrevene. Dat maakt je tekst lekker abstract: je hebt een
werkwoord, dus er gebeurt iets (spreken, denken), maar het is niet duidelijk
wie of wat de handeling uitvoert. De schrijfster Helen Sword noemde ze
zombie-woorden: ze zuigen het levensbloed uit werkwoorden en strompelen
gedachteloos doorheen een tekst, zonder dat iemand ze bestuurt.
Een nodeloos ingewikkelde zinsbouw, met veel geneste
bijzinnen, strekt ook tot aanbeveling. Een andere truc is het gebruik van
gewichtige hoofdletters - de Ander, het Reële - die een soort metafysisch
aplomb aan je tekst verlenen. Nu ben je goed op weg om diepzinnig te lijken.
Besprenkel het geheel met wat flauwe woordspelingen ("ver-denken")
die je niet verder uitlegt, en voeg nog wat betekenisloze bijgedachten tussen
haakjes of gedachtestrepen toe. Die maken je tekst kronkelig en meerlagig, waardoor
je een illusie van diepgang wekt. Ofte: het door de schrijver geschrevene laat
zich - in zoverre het begrijpen (verstehen) voorop wordt gesteld - moeizaam
doorgronden.
Ik geef toe: ik heb een allergie voor obscurantisme. Als een
auteur een mistgordijn optrekt, en geen moeite doet om zijn of haar gedachten
helder over te brengen, dan haak ik snel af. Dan begin ik te vermoeden dat die
auteur een leeghoofd is, die helemaal niets te zeggen heeft.
In zijn nieuwe boek 'Oordeel zelf', waar- uit
Letter&Geest op 8 april voorpubliceerde, breekt de Nederlandse filosoof
Coen Simon een lans voor duistere en ondoorgrondelijke teksten. Merkwaardig
genoeg schrijft Coen Simon zelf kraakhelder. In tegenstelling tot bij de postmoderne
auteurs die hij in de verdediging neemt, had ik geen enkele moeite om zijn
boodschap te ontcijferen. Dat is op zich geen probleem: een pleidooi voor
poëzie hoeft zelf niet in kwatrijnen geschreven te worden.
Volgens Simon moeten we welwillend zijn tegenover duistere
teksten. Wie van helderheid een absolute vereiste maakt, sluit zich af van
waardevolle inzichten. Die leert niets bij, en hoort enkel zichzelf herhaald.
Voor die stelling vindt hij inspiratie bij Jacques Derrida,
zelf één van de grootmeesters van het postmoderne obscurantisme. Een tekst is
een soort wereldlijke incarnatie van een gedachte, volgens Derrida, met alle
lichamelijke onvolkomenheden van dien. Gedachten kunnen enkel uitgedrukt worden
door iemand in het bijzonder, en in diens 'eigenzinnige bewoordingen'. Het is
als de 'vleeswording van het goddelijke woord' uit het evangelie van Johannes.
Ook lelijk vlees kan een mooie ziel herbergen. Als je ideeën verwerpt omwille
van hun gebrekkige incarnatie, hanteer je volgens Simon een 'uitsluitingsstrategie',
waarmee je andersdenkenden en mensen met een spraakgebrek buiten spel zet.
Simon geeft een lijstje van dergelijke onverdraagzame helderheidsfanaten,
waarin ook mijn naam opduikt, samen met die van Paul Cliteur, Rutger Bregman en
Sebastien Valkenberg.
De boodschap van Simon komt hierop neer: ook als het
badwater erg troebel is, kan er wel eens een baby in verborgen zitten. Beter om
niet alles in één keer door te spoelen. Misschien zijn postmodernisten als
Jacques Lacan, Jacques Derrida en Alain Badiou wel boeiende denkers, maar liet
de vleeswording van hun gedachten te wensen over. Hoe moeten we dat
achterhalen? Moeten we als lezer maar verliefd worden op de gedrochtelijke
tekst, in de hoop dat hij zich ooit tot een fraaie prins ontpopt? En hoe lang
moeten we daarvoor wachten?
Gelukkig bestaat er een eenvoudige en minder tijdrovende
manier om de zaak te beslechten. Je neemt gewoon de proef op de som. Je
schrijft zelf een tekst vol onzin, maar in dezelfde ondoorgrondelijke stijl als
de postmoderne denkers in kwestie. Gebruik dezelfde zombie-woorden,
ingewikkelde syntax en protserig jargon, maar zorg ervoor dat je tekst vol
banale of absurde gedachten staat, of zelfs gespeend is van enige betekenis.
Leg die tekst vervolgens voor aan lui die beweren diepe inzichten uit Lacan en
Derrida te puren. Trappen ze erin en vinden ze jouw tekst ook interessant? Dan
heb je ze ontmaskerd.
De Amerikaanse fysicus Alan Sokal presteerde de meest
befaamde hoax in dit genre. In 1996 stuurde hij een artikel op naar het
gerenommeerde postmoderne tijdschrift Social Tekst. Die tekst is een persiflage
van postmoderne woordenkramerij: een aaneenrijging van doelbewuste drogredenen,
onzinnige frasen en wiskundige absurditeiten, rijkelijk gelardeerd met
authentieke citaten van de postmoderne maîtres-penseurs die Coen Simon
verdedigt. Niettemin aanvaardde het tijdschrift zijn artikel zonder enige
problemen, waarna Sokal zijn grap bekendmaakte in het tijdschrift Lingua
Franca. De postmodernisten stonden met de broek op de enkels.
Enkele jaren geleden deed ik zelf een bescheiden oefening in
hetzelfde genre: ik schreef een parodie-tekst in het genre van de postmoderne
theologie, onder de naam 'Robert A. Maundy' (een anagram van mijn naam). Dat
was slechts een resumé, geen volwaardig artikel, maar het was zo mogelijk nog
onzinniger dan Sokals tekst. Het
betekende werkelijk niéts, nada. Het bevat typische postmoderne zombie-woorden
als 'the not-yet-being', en onzinnige frasen als 'Being-whole, as opposed to
being-one, underwrites our fundamental sense of locatedness and particularity'.
Die tekst stuurde ik op naar twee theologische congressen, waar het
zonder problemen werd aanvaard.
Interessant genoeg verwijst Simon naar de hoax van Sokal en
naar mijn eigen theologische abstract. Maar hij verwerpt de hele opzet van
dergelijke ontmaskeringen als 'tautologisch'. Dat wil zeggen: ze berusten
volgens hem op een cirkelredenering. Als je precies hetzelfde schrijft als
echte postmodernisten, aldus Simon, dan is het niet verwonderlijk dat je tekst
op dezelfde manier wordt beoordeeld. Je hebt dus helemaal niets aangetoond.
Maar Simon maakt een denkfout. Stel dat een louche
straatverkoper me een goudstaaf wil verkopen. Hij verzekert me dat het echt
goud is, en dat hij een feilloze methode heeft om dat na te gaan, maar ik
vertrouw hem niet. Hier is een goede manier om de proef op te som te nemen: ik
vervals zelf een goudstaaf, door een minderwaardig metaal te nemen en er een
likje goudverf op te doen. Die leg ik voor aan de kerel. Als hij het verschil
niet merkt, met zijn 'feilloze' methode, dan is hij ontmaskerd. Er is geen
enkele reden meer om aan te nemen dat zijn staaf wél van echt goud is.
Dat is precies wat Sokal deed. Hij produceerde een nieuw
artikel, waarvan hij zelf zeker wist dat er geen diepzinnige betekenis achter
schuilt, omdat hij het zelf geschreven had. En de postmodernisten zagen het
verschil niet. Het verwijt van 'tautologie' raakt dus kant noch wal. Indien
Sokal een exacte kopie van een artikel van Derrida had ingestuurd, onder zijn
eigen naam, dan zou dat inderdaad een tautologische onderneming geweest zijn
(en ook plagiaat). Maar dat is uiteraard niet wat hij deed.
Simon gebruikt nog een andere analogie. Stel dat hij, als
leek in de fysica, voor een zaal vol natuurkundigen staat en de symbolen
'E=mc²' op het bord krabbelt, zonder een flauw benul te hebben van wat die
formule betekent. Als de aanwezige natuurkundigen instemmend knikken, niet
wetende dat Simon een leek in de fysica is, heeft hij dan de fysica ontmaskerd?
Natuurlijk niet.
Maar dat is opnieuw de foute analogie. Wat je moet doen, als
je de proef op de som wil nemen, is zelf een nieuwe formule verzinnen en op het
bord krabbelen, zoals 'E=m²c' of 'F=m³g/π²'. Probeer het maar eens, voor een
zaal vol fysici. Je valt meteen door de mand. Maar doe je hetzelfde in
postmoderne kringen, dan heeft kennelijk niemand het in de smiezen. De
organisator van de VU-conferentie waarop mijn onzintekst was aanvaard, zei
achteraf verontschuldigend: 'postmoderne theologie is wel vaker ondoordringbaar'.
Hoe kon de arme man het verschil merken? En gelijk had hij.

In zijn boek toont Simon onwillekeurig één van de grootste
voordelen aan van obscurantisme. Wie zich in duistere nevelen hult, schermt
zich af van rationele kritiek. Als je daarentegen kraakhelder schrijft, zoals
Simon zelf, zijn je eventuele denkfouten veel te goed zichtbaar. Indien Simon
even duister schreef als Jacques Derrida, Gilles Deleuze en Jacques Lacan, had
ik zijn logische denkfout over de tautologie wellicht nooit kunnen ontwaren.
In de apologie van Simon moeten we Lacan en Derrida gewoon
vergeven dat ze belabberde schrijvers zijn. De incarnatie van hun gedachten is
minder geslaagd, maar de gedachten zelf zijn wel interessant. In Simons optiek
is de duisterheid van Lacan en Derrida een eerlijke vergissing, een ongelukkige
poging tot vleeswording.
Maar welke diepe inzichten ontwaart Simon dan in de
schrijfsels van iemand als Jacques Derrida? Door zijn helderheid bewijst Simon
ons nogmaals een dienst. In zijn lezing worden de 'inzichten' van Derrida
volstrekt triviaal. Neem de mystieke doctrine over de vleeswording van het
woord, de différence/différance en de 'verwijdering van de tekst en auteur'. In
Simons heldere uitleg komt dat neer op het volgende: "Het woord 'boom' is
niet de boom zelf. En het woord 'blaffen' is niet het blaffen zelf."
Ziehier het grote inzicht van de meesterdenker Derrida: het woord 'boom' heeft
geen takken. Misschien moet Simon eens de sketch van Monty Python over 'woody
words' (her)bekijken, waarin voortdurend wordt gespeeld op de verwarring tussen
woord en ding, zoals tussen 'antelope' (nice and woody sort of word!) en de
herkauwer zelf (Where? On the lawn?). Ik betwijfel of de Pythons de turven van
Derrida moesten doorploeteren voor dat briljante inzicht.
In werkelijkheid is de situatie met Derrida en Lacan veel
erger dan Simon vermoedt. Het obscurantisme van postmoderne denkers is helemaal
geen eerlijke mislukking, maar een moedwillige strategie. Neem eender welk
college van Lacan, en je ziet een charlatan aan het werk, die verwoede pogingen
doet om een mistgordijn op te trekken, om de lezer zand in te ogen strooien en
te intimideren met achteloze verwijzingen naar wiskundige concepten waar hij
zelf niets van snapt - men leze het boek 'Intellectueel bedrog' van Alan Sokal
en Jean Bricmont hierover.
Wie goede ideeën heeft, heeft er alle belang bij om helder
te zijn, of daar een eerlijke poging toe te doen. Wie echter niets te zeggen
heeft, behalve wat banaliteiten en halfbakken pseudo-inzichten, kan zich geen
helderheid veroorloven. Die moet zijn lezer met dure woorden om de oren slaan,
in een ingewikkelde syntax laten verdwalen, en door eindeloze abstracties laten
ploeteren. Dat is de enige manier om niet door de mand te vallen. Slechte
ideeën zijn een soort intellectuele vampiers: ze verdragen geen zonlicht en
overleven enkel in duisternis. En ze zijn helaas ook schier onsterfelijk.
(Letter & Geest, 20 mei 2017)
Comments
Één opmerking:
"Leg die tekst vervolgens voor aan lui die beweren diepe inzichten uit Lacan en Derrida te puren. Trappen ze erin en vinden ze jouw tekst ook interessant? Dan heb je ze ontmaskerd."
Inderdaad, je hebt die specifieke lui ontmaskerd. Maar dit is geen deftig argument tegen de ideeën van postmoderne denkers. Het zegt enkel iets over de lui die de tekst controleerden, het zegt weinig over de ideeën van Derrida of Lacan.
Als een fake wetenschappelijk onderzoek geaccepteerd word in een wetenschappelijk tijdschrift, zijn plots niet alle wetenschappelijke onderzoeken ontkracht. De fout ligt bij de lui die het onderoek accepteerden. Maar het zou me zeker niet verbazen dat postmoderne denkers/reviewers veel rapper fake artikels accepteren dan wetenschappelijke tijdschriften.
http://www.elsewhere.org/pomo/